Winterkoning vogel van de maand januari/februari/maart 2018
(Wil de Veer)

De Winterkoning (Troglodytes troglodytus)
Deze keer besteden we aandacht aan de winterkoning. De winterkoning behoort tot de familie winterkoningen (Troglodytidae). De betekenis van de wetenschappelijke naam is: holbewoner, een verwijzing naar het bolvormig nestje van de soort. Nederlandse volksnamen voor de winterkoning zijn o.a. keunienkje, klein jantje, duumpje en wipstattje.
De winterkoning is een beschermde inheemse diersoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen is de winterkoning beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de winterkoning is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming (ingaande 1 januari 2017). Deze nieuwe wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met één wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Winterkoningen zoeken hun voedsel in en nabij struikgewas, meestal op of laag boven de grond. Met hun dun snaveltje zijn ze gespecialiseerd in het eten van kleine insecten, rupsen, spinnetjes, larven en zaadjes. Uit kleine spleten in schors peuteren zij allerlei eiwitrijk gedierte.
Tijdens de winterperiode op zoek naar voedsel bezoeken ze ook vaak voedertafels met zaden en vetbollen.



Herkenning
De winterkoning is een klein gedrongen vogeltje. De bovenzijde is roodbruin tot kaneelkleurig van kleur met een lichte wenkbrauwstreep. De onderzijde is bruin/wit met fijne donkere bandering. De lichaamslengte bedraagt 9 tot 10,5 cm. Het is een van de kleinste broedvogels in Europa. Karakteristiek is het opgewipt staartje. De zang is helder en luid, met vibrerende scherpe trillers. De winterkoning vliegt met snelle vleugelslagen laag boven de grond van struik naar struik. 

Voorkomen
Op de hogere zandgronden met zijn vele bossen komt de soort veel voor, maar ook in duinen en parken.
Van belang is dat er opgaande begroeiing aanwezig is die zorgt voor voldoende dekking om een nest te bouwen.
Strenge en sneeuwrijke winters zoals midden jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw zorgen voor forse verliezen, in het bijzonder in minder optimale biotopen. De landelijke stand wordt soms bijna gehalveerd door zulke strenge winters maar herstelt hiervan binnen enkele jaren. Los van deze tijdelijke inzinkingen neemt de broedpopulatie toe.
Een winterkoning kan in een koude nacht tot 10% van zijn lichaamsgewicht verliezen daarom zoeken ze elkaar op om dicht tegen elkaar aan te slapen in een nest of nestkastje.
Aantal broedparen in Nederland: 500.000-600.000 (in 1998-2000). De hoogste dichtheden komen voor in rijk gestructureerd loofbos. Het territorium bedraagt ongeveer 200 meter.


Broeden en nestelen
Het nestje van de winterkoning wordt door het mannetje gebouwd, gebruikmakend van bijna elk type holte of spleet maar het meest tegen de stam van een boom, in klimop of een steile wal bij bijvoorbeeld de wand van een oever. Uit eigen waarneming heb ik regelmatig geconstateerd dat een winterkoning en ijsvogel bij vlak elkaar broeden in een wand of in de kluit van een omgevallen boom. De ijsvogel profiteert dan van de waakzaamheid van de winterkoning, die zeer alert is en luid alarmeert bij onraad.
Het mannetje dat dikwijls polygaam is bouwt in het vroege voorjaar meerdere nesten binnen het territorium waarna zich verschillende vrouwtjes in de diverse nesten vestigen.
Het nest is een stevig koepelvormig bouwsel van dorre bladeren, mos, gras en ander materiaal van planten en de binnenkant is bekleed met veertjes. Dit laatste wordt gedaan door het vrouwtje als zij een van de nesten heeft uitgekozen om te gaan broeden.
De broedtijd begint meestal eind april en er is een legsel. Het vrouwtje legt meestal 5 tot 8 eieren (glanzend wit, dikwijls ongetekend of met een beperkte zone aan de stompe pool van zeer kleine zwart of roodachtige spikkels). De eieren worden dagelijks gelegd en het vrouwtje broedt deze alleen uit. De broedtijd bedraagt 14-17 dagen. De jongen worden door beide ouders verzorgd en verlaten het nest na 15-20 dagen. Polygame mannetjes hebben gewoonlijke broedsels die op verschillende tijdstippen uitkomen. Het mannetje helpt meestal bij het jongste legsel en daarna bij het volgende. Jongen worden tot 18 dagen na uitvliegen nog gevoerd door beide ouders.

Buiten broedtijd
De winterkoning is hier voornamelijk standvogel, maar ook wel als doortrekker en wintergast. Vogels uit Scandinavië en het Oostzeegebied passeren ons land in de trektijd.