Groenling juli/augustus/september (Wil de Veer)

De Groenling (Chloris Chloris)
Deze keer besteden we aandacht aan de groenling. De betekenis van de wetenschappelijke naam is: de op de distels voorkomende geelgroene. De groenling behoort tot de familie van vinkachtigen (Fringillidae), en valt onder de groep Zangvogels (Passeriformes). Nederlandse volksnamen voor de groenling zijn o.a. grunsel, groenvink, vlasvink en doornevink.
Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen zijn groenlingen beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de groenling is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming (ingaande 1 januari 2017). Deze nieuwe wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met één wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen.

De laatste jaren is er een probleem met de gezondheid van deze soort veroorzaakt door de parasitaire ziekte Het Geel (trichomonose)*.


Herkenning
De groenling is ongeveer 15 cm groot; de spanwijdte is 25-27 cm en het gewicht bedraagt 25-30 gram.
Groenlingen doen hun naam eer aan, want ze zijn duidelijk te herkennen aan allerlei tinten groen in hun verenkleed. In vlucht valt geel op staartzijden en in vleugel op. Het vrouwtje is niet zo uitbundig gekleurd. De juvenielen lijken op het vrouwtje.
De groenling is een zaadeter. Ze eten veel soorten zaden en bessen. In de nazomer is de groenling vaak terug te vinden op hondsroos en rimpelroos, waar groenlingen de rozenbottels eten. Met zijn krachtige snavel kan de vogel gemakkelijk harde zaden kraken.
Op de voedertafel worden vooral zonnebloempitten en pinda’s gegeten.


Voorkomen
Vanwege zijn brede habitatkeuze is de groenling een van de meest verspreide broedvogels van ons land. Aantal broedparen in Nederland: 50.000-100.000 (1998-2000). De groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en halfopen zoomvegetatie. Nu dat natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral cultuurlandschappen, parken en tuinen mits er maar genoeg dichte struiken zijn. Ze mijden zeer open gebieden en aaneengesloten bos. De landelijke aantallen vertonen op de lange termijn een toename, die minstens voor een deel op het conto van verstedelijking komt. De soort broedt inmiddels in vrijwel het hele land. Het territorium bedraagt ongeveer 300 meter. 


Broeden en nestelen
Broedt in halfopen landschappen, veel in een bebouwde groene omgeving, maar ook bij bosranden of in bos met veel open plekken.
Broedt van eind maart tot in augustus. Heeft meestal twee legsels, soms drie met meestal 4 tot 6 eieren. Broedduur 11-14 dagen en de jongen verlaten het nest na 13-16 dagen. Alleen het vrouwtje broedt. De soort maakt een mooi komvormig nest in dicht (stekel)struikgewas, klimop of bomen (coniferen). Na het uitvliegen blijven ze nog 2-3 weken bijeen. Wanneer de legsels elkaar snel opvolgen kan het mannetje voor de vlieg vlugge jongen van het eerder legsel zorgen, terwijl het vrouwtje aan het volgende legsel begint. Groenlingen zijn niet erg territoriaal en broeden soms in een los kolonieverband, waarbij ze wel hun nest verdedigen.


Buiten broedtijd
Groenlingen zijn merendeels standvogels. Na het broedseizoen trekken ze in groepjes rond. In het winterhalfjaar vullen Noord-Europese groenlingen de Nederlandse populatie aan. Ze bezoeken buiten de broedlocaties ook voedselrijke akkers en braakliggend terrein en gebruiken gemeenschappelijke slaapplaatsen in bos(jes). Zitten vaak in groepen met andere vinkachtigen zoals bijvoorbeeld kepen en vinken, maar ook bij mussen. De najaarstrek begint half september en is half oktober op zijn krachtigst; de laatste trekkers passeren eind november. De voorjaarstrek loopt van half maart tot begin mei, met het hoogtepunt eind maart en de eerste helft van april.

 

* Gezondheidsprobleem door Het Geel (bron Sovon)
Al enkele jaren is bekend dat groenlingpopulaties gevoelig zijn voor de parasitaire ziekte Het Geel (trichomonose). De afnames zijn abrupt en groot in landen als Finland, Denemarken, Frankrijk en Zwitserland. Tot nog toe bleef Nederland ogenschijnlijk hiervan verschoond. Maar dat zou weleens kunnen veranderen.
Het Geel wordt veroorzaakt door de parasiet Trichomonas gallinae. De ziekte is al veel langer bekend uit ons land bij met name duiven en roofvogels. In Nederland werd Het Geel voor het eerst bij een groenling vastgesteld in 2009.

Ziekte wijdverbreid
In 2016 zijn 91 dode vinkachtigen, waaronder 78 groenlingen, onderzocht na een oproep van het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) om dode vogels in te zenden. Bij twee derde van deze vogels, verspreid over heel Nederland, werd de ziekte vastgesteld.
De ziekte lijkt dus wijdverbreid voor te komen bij groenlingen in ons land. Heeft de populatie daarvan last, net als in het buitenland? Kijkend naar de landelijke populatietrends (Meetnet Broedvogels, sovon.nl) lijkt niets daarop te wijzen; de soort is sinds 1990 sterk toegenomen. Groenlingen doen het vooral goed in urbane omgeving.

Toch iets aan de hand?
Toch lijkt er recent wel degelijk iets gaande, afgaande op de eerste tellingen dit voorjaar voor het Meetnet Urbane Soorten (MUS) en de Jaarrond Tuintelling. De uiteindelijke resultaten van MUS en BMP moeten uitwijzen of dit beeld aan het einde van het seizoen beklijft, in hoeverre er verschillen zijn in ontwikkelingen tussen stedelijke omgeving en buitengebied, en of dit een voorbode is van een drastische afname van de landelijke populatie.

 

Bijlage


Welke soorten
In Duitsland zijn vorig jaar vooral veel zangvogels getroffen: merels, vinken en groenlingen. Ook duiven en roofvogels komen op de lijst van slachtoffers voor. Gelukkig lijken er ook veel vogelsoorten immuun voor de infectie.

Wat kunnen we eraan doen?
Eigenlijk weinig. Het is onmogelijk wilde vogels te vangen en te behandelen. Het enige wat je thuis kunt doen is eventuele water en voerbakjes in de tuin desinfecteren. Het beste is echter om helemaal niet te voeren, zolang de ziekte nog niet onder controle is. De vogelbescherming vraagt om altijd melding te maken van aan Het Geel gestorven vogels. Dit is belangrijk zodat zij weten waar de ziekte het meest voorkomt en of het aantal slachtoffers meer of minder wordt.