De eerste twiet van 2021. Verzorgd door Pieter Wouters en ondergetekende (Robbert van Hiele, red.). We nemen namelijk het stokje over van Wil de Veer die 5 jaar lang heeft geschreven over vogelsoorten, begeleid door prachtige foto's. Wij zullen in onduidelijke frequentie gaan schrijven wanneer er iets op ons pad komt en ons hartje sneller begint te kloppen. Er moet wel een rode draad zijn, vonden we. Na veel op en neer gemail kwamen we tot de conclusie dat het in ieder geval over vogels zou moeten gaan.

Deel 1: 30 december 2020.

Nou is het geval dat ik op 1 en 2 januari 2021 een Big Day organiseer met mijn kleine vogelgroepje. We bestaan sinds 2014 en heten Yara Sofia. Toen is de dochter van Jasper geboren, 1 van onze leden. We zullen met zijn 5-en zijn op 1 januari en met zijn 7-en (inclusief Jasper en de nu 6-jarige Yara Sofia) op 2 januari. Keurig op afstand op zoek naar bekende en minder bekende vogels.

Een Big Day wil trouwens zeggen dat je in een bepaald gebied gedurende een bepaalde tijd zoveel mogelijk vogelsoorten probeert te vinden. Het lijkt wat kinderachtig maar het leuke is juist dat soorten die je vaak zomaar voorbij loopt omdat ze te "gewoon" zijn nu belangrijk zijn voor je lijstje. Neem de Turkse tortel. Er gaan dagen voorbij dat ik er geen zie. Deze dag kan dat echter niet. Zo'n gewone soort mag je niet missen. Dus hoe ga je dat aanpakken? Of de heggenmus. Een kruip-door-sluip-door-vogel die ik vooral vanuit mijn huiskamer zie scharrelen. Maar ja, zo'n Big Day begin je niet met zijn allen kijkend vanachter het glas wachtend op de heggenmus. Die kan wel pas om 10.00 uur langs komen. Dus je moet hem ergens in je zoekgebied tegenkomen. Welke plek gaat dat worden? En wat is de kans dat je hem daar vindt?

En dan even een paar van onze spelregels. Die maak je zelf. Dus doe waar je zelf blij van wordt zonder de vogels te hinderen.

Welk gebied en hoe reis je? In mijn geval heb ik op grond van eigen ervaring al 2 maanden geleden 2 gebieden uitgekozen. Voor 1 januari het Leenderbos vanaf de Tongelreep tot het Soerendonks Goor (in de Kempen). Een zeer afwisselend, aaneengesloten natuurgebied waar ik regelmatig kom. Voor 2 januari een paar plekken in Zeeland (ehh, is dit tegenwoordig ook al de Kempen?) voor een totaal andere groep van vogels. Of ze voor de meeste soorten zorgen weet ik niet maar het zijn gebieden die mij aanspreken. En binnen die gebieden proberen we er alles uit te halen. In mei pak ik de milieuvriendelijke fiets en pas mijn gebied daar op aan. Nu kiezen we voor verplaatsingen per auto. De dagen zijn namelijk enorm kort. 2 volledige kijkdagen in de winter tellen nog steeds iets minder uren dan een volledige lentedag eind mei. 15 uur op 1 en 2 januari 2021 tegenover 16,5 uur op 31 mei 2021. Grappig feitje, vond ik zelf. En dan is het licht nog eens een stuk minder wat herkenning van kleine vogels soms lastig maakt, zeker als ze geen twiet zeggen. Aangezien de dagen kort zijn is het zonde om je veel te verplaatsen (toch al niet zo leuk) dus ik kies 3 of 4 plekken in het Leenderbos en 3 of 4 plekken in Zeeland. We willen er geen stress-dag van maken, er moet wel leuk gevogeld kunnen worden.

Welke informatie gebruik je? Ik vind het zelf niet zo uitdagend om met behulp van de laatste waarnemingen op waarneming.nl de vreemde vogels af te gaan. Dus ik ga uit van mezelf en gegevens uit boeken of waarnemingen van een jaar geleden of langer terug om een paar plekken te selecteren. Vervolgens kijk ik niet meer op internet. Ahum, nou ja, zo ongeveer niet.

Welke soorten tellen mee? We zijn met zijn 5-en dus als 4 van de 5 de vogel gezien of gehoord hebben telt die mee. Horen is scoren, trouwens, dus een roepende zwarte specht telt ook. En je moet dus de wat mindere vogelaars in je groepje helpen om de vogelsoorten ook echt te zien. Telescoop erbij, met zijn allen wijzen, links van die kromme tak, etc.

En dan is het leuk een mogelijke lijst op te stellen van alle mogelijke vogelsoorten. Die bestaat bij mij uit 3 groepjes, de zekere soorten, de mogelijke soorten en de onwaarschijnlijke soorten. Je pakt een vogelboek uit je enorme vogelboekenkast en begint bij bladzijde 1. Over elke soort denk je na. Is er een kans in dit seizoen die vogel op 1 van mijn plekken te zien? En in welk groepje hoort die dan? Mijn vogelboek start met de ijsduiker. Een vrij zeldzame duikersoort maar waarvan toch elk jaar verschillende vogels Nederland in de winter aandoen. In het Leenderbos gaat het niet lukken maar heel misschien bij de Krammersluizen of waarschijnlijker, bij de Brouwersdam. Het gaat dan om 1 of misschien 2 exemplaren die daar soms zitten blijkt uit historische gegevens. Erg weinig dus ik zet hem bij de onwaarschijnlijke soorten. De roodkeelduiker komt bij de mogelijke soorten, de parelduiker bij de onwaarschijnlijke en de fuut bij de zekere soorten. De lijst van zekere soorten is uiteindelijk 73 soorten lang en bevat onder andere het goudhaantje, de heggenmus, het roodborstje en de boomklever. Het zijn allemaal soorten die in flinke aantallen voorkomen en vrij makkelijk te horen of te zien zijn. Al die zekere soorten moet ik zien of horen, vind ik. Een hele kluif gaat dat nog worden, pfff.

De lijst van mogelijke soorten omvat 31 soorten en bevat soorten als slechtvalk, klapekster en witgatje. Allemaal geen zekerheidjes maar echt wel soorten die we kunnen zien. Ik vind dat ik in deze groep 1 op 2 moet draaien dus 15,5 soort.

En de onwaarschijnlijke soorten omvat 58 soorten en daar moet ik 1 op 4 soorten draaien dus 14,5 soort. Het gaat dan om soorten als roodhalsgans, roerdomp, bruine kiekendief, velduil en goudvink. Die laatste is van dit groepje de meest algemene vogel maar ik vind dat nooit een zekerheidje alhoewel het winterseizoen wel de beste tijd is om hem te zien. Allemaal opgeteld zijn dat 103 soorten. Het doel is 100 soorten dus dat zit wel snor (leuke vogelwoordspeling) zou je zeggen. Maar ja, dit is vooraf, de dag moet nog gewoon beginnen. Wat doet het weer, zijn we in topvorm, heeft de wind niet verkeerd gestaan en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Zoals je ziet, alles bij elkaar geweldig veel voorpret met veel boekgeblader, oude internet-gegevens bekijken, wat lastige soorten nog even opslaan. Totally prepared. En het leuke van dit verhaal is dus dat het nog steeds 30 december is. We hebben hier te maken met een echte cliffhanger. Wat is het totaal aan het eind van 2 januari? Hebben we ons doel gehaald? En nog belangrijker, hebben we 2 fijne vogeldagen gehad?

Deel 2: 4 januari 2021

Ik zit nu 2 dagen na onze 2-daagse Big Day. Het is prachtig geweest. Wat onverwachte soorten, wat onwaarschijnlijke soorten maar ook een paar zekerheidjes niet. Eerst pik ik er 5 opvallende waarnemingen uit.

1. Om 10.00 uur op dag 1 liepen we van het pad af. Kuifmezen en goudhaantjes. Hartstikke leuk. Het was al een uur doodstil geweest maar nu begon het wat los te komen. En pats, met wat geklapper vloog er een kip-achtige vogel op. Oranje staart viel op en weg, tussen de bomen door. Houtsnip. Een wintergast sinds recente tijden. Volgens de vogelatlas zag Thijsse in 1923 slechts houtsnippen op trek. Die houtsnippen gaan voor zover we weten door naar Groot Brittanië en verder tot in Noord-Spanje. Maar tegenwoordig dus vaker de hele winter in ons land. De kaart van Nederland in de vogelatlas laat veel blauw zien wat aangeeft dat de winteraantallen op veel plaatsen stijgen. Maar wat weten we er eigenlijk van. De soort leeft heel erg verborgen en vliegt pas op wanneer het noodzakelijk is. Als je echt meer zou willen weten over aantallen in de winter zou je aaneengesloten door het bos moeten lopen om ze uit hun dekking op te jagen. Ik denk, laten we niet alles willen weten en ze lekker verborgen op de grond laten zitten. Zo'n mysterieuze vogel in een tijd waarin we alles weten, mooi.

2. Ik had het tijdens de voorbereiding over de turkse tortel. Die moet je nog maar eens te zien krijgen. In natuurgebieden vind je ze nooit dus even langs wat huizen aan de rand van Valkenswaard. En daar zaten ze, 30 turkse tortels in een boom. Ik zie er altijd 2 in de tuin, soms 3 en dan denk ik, misschien onterecht, dat dat 2 ouders plus groot jong zijn. Hoe zat dat, die 30 vogels? Gekeken op waarneming.nl. Bijna iedereen ziet er steeds 1 of 2 maar soms ook wel eens 10 en zelfs wel eens 120. Klopt dat wel? Even in de literatuur kijken. Ik zie in de Atlas van de Nederlandse vogels uit 1979 gelijk dat de soort buiten de broedtijd sociaal leeft met gemeenschappelijke slaapplaatsen. Nooit geweten. Ik zie die nooit. Wat ben ik eigenlijk voor een vogelkijker? Ik lees ook dat ze zich vaak concentreren rond pluimveebedrijven of rond meelfabrieken waar precies het voedsel ligt wat ze graag hebben, graankorrels. En dan komen ze aanvliegen vanuit hun slaapplaatsen in de buurt. Kijk, en daar zit dus het probleem. Dat zijn plekken die ik juist vermijd als ik vogels ga kijken. Weer wat geleerd!

3.Op een klein akkertje tussen de bossen vlak bij de Achelse Kluis zaten wat vinken. Even telescoop erop in het zwakke winterlicht. Misschien een keep om weer een soort bij te schrijven. Nee, maar wel 3 boomleeuweriken! Ze verzorgden hun veertjes tussen de oude ploegvoren. Soms bijna niet te zien. Als ze op een bepaalde manier zaten, zag je hun wit-zwart-witte bandjes op de rand van hun dichte vleugels. Zeker boomleeuwerik dus! Maar als wintervogel zijn ze helemaal niet gewoon. Ze trekken in de herfst door ons land vanuit het noordoosten en die van ons gaan naar ZW Frankrijk. In 1979 schrijft de vogelatlas nog dat hartje winter (december, januari) de boomleeuweriken op 2 handen te tellen zijn. En die zitten dan bijna allemaal op de Veluwe.In de laatste atlas gaat het inmiddels om 300 tot 500 vogels. Veel in de duinen maar ook in agrarische enclaves in bosgebieden. Precies waar wij ze zagen, 3 van de paar honderd, niet slecht. En zo zie je maar weer. Soms ergens gewoon een telescoop op zetten helpt. Anders waren ze ongezien doorgegaan met hun vleugels te poetsen. Prachtige waarneming!

4.Het Soerendonks Goor is een heel interessante plas waar altijd veel watervogels zitten en soms ook extra bijzondere. Daar vlak bij zit een wat armetierig heidegebied waar toch regelmatig wat te zien is, zeker tijdens de trek. Om die aangetaste heide-gebieden (door teveel stikstof en te lage grondwaterstanden, wanneer worden onze landbouwmethodes nou eindelijk eens aangepakt, zucht) wat op te krikken heeft Staatsbosbeheer enkele stukjes ingezaaid. En dat werkt. Onder een grijze lucht met wat regendruppels ziet her er niet erg aantrekkelijk uit. Wat droge halmen, veel gaten in de begroeiing. Hier zal wel niets zitten. Van onze winterakkertjes rond Veldhoven weet ik inmiddels dat schijn bedriegt. Want daar waren ze. Een soort droog rateltje bij het opvliegen. Geelgors. En niet 1 maar uiteindelijk minstens 50, rustend in de boomtoppen eromheen. Zeer onopvallend. Goede kans trouwens dat het geelgorzen van eigen bodem zijn want geelgorzen zijn standvogels.

5.De laatste bespreek-vogel is een smelleken. Een klein valkensoortje die in de winter in kleine aantallen op open, winderige plekken voorkomt waar kleine vogels in flinke aantallen voorkomen. In Zeeland dus. Ze zitten vaak op de grond te rusten en zijn dan buitengewoon moeilijk te vinden. Net als met de boomleeuweriken loont het om met de telescoop potentiële velden af te scannen. Nu dus ook. Geweldig ver maar met telescoop goed te doen. Maar dan dat voedsel. Ik dacht dat ze voornamelijk piepers en leeuweriken vingen in de lucht na een flitsende achtervolging. Nou zegt Lars Gejl in zijn zeer recente roofvogelgids dat het smelleken in NL een schaarse wintergast is die overwintert op locaties met veel steltlopers. OK, nooit geweten. Ook in de broedtijd, zegt hij, jaagt het smelleken op watersnip en strandlopers. Zijn Zeeland-plek wordt dan wel logischer want veel kleine zangvogels hebben we daar niet gehoord of gezien. In 3 uur tijd 2 oeverpiepers om precies te zijn. Wel bonte strandlopers, ladingen goudplevieren (wel wat groot als prooi?), tureluurs, steenlopers en inderdaad, watersnippen. Wat zeggen andere boeken over die strandlopers en het smelleken. Rob Hume noemt graspiepers, veldleeuweriken, tapuit en verscheidene mezen en vinken. De RSPB book of British Birds heeft hetzelfde menu. Geen strandloper te bekennen. 2 boeken zeggen amper iets over hun prooi. Lars Jonsson praat over piepers, leeuweriken en lijsters. Maar dan komt de al wat oudere gids (1984), de Collins Guide to the Birds of Prey van Benny Gensbøl. Ik citeer: "in die gebieden waar graspiepers domineren kan tot 90% van hun voedsel bestaan uit graspiepers. Andere veel voorkomende prooivogels zijn veldleeuweriken, verschillende vink-achtigen en lijster-achtigen, tapuiten, paapjes, bonte strandlopers, tureluurs, kieviten (indrukwekkend) en watersnippen. Dus toch, zo lijkt het. Achterin staat een hele lijst met artikelen. Daar zal het bewijs wel ergens te vinden zijn. Toch, die kieviten, als je het valkje ziet, een geweldige prestatie. We zagen ook regelmatig groepen kieviten en goudplevieren opvliegen en snapten niet waarom. Waarschijnlijk toch dat smelleken dat rondvloog en ze opjoeg. In tegenstelling tot bv. de slechtvalk blijven ze vaak heel laag rondsjezen en zijn dan tegen de bruine achtergrond moeilijk te zien. Wij hebben haar (het was een vrouwtje of anders een jong mannetje) niet gezien in de vlucht maar die kieviten en goudplevieren dus wel.

Trouwens, we zijn op 89 soorten geëindigd. 11 zekere soorten hebben ons echt in de steek gelaten. Ik noem ze even, naming and shaming. Toendrarietgans, kluut, groene specht, veldleeuwerik, witte kwikstaart, heggenmus, kramsvogel, koperwiek, groenling, kneu, rietgors. Wedstrijd met onszelf verloren, 2 mooie vogeldagen gewonnen. De volgende dag om 8.45 uur klonk vanuit onze tuin alweer het lied van de heggenmus.