Boomklever vogel van de maand mei/juni
(Wil de Veer)

De boomklever (Sitta europaea)
Deze keer besteden we aandacht aan de boomklever. De boomklever behoort tot de familie Sittidae (Boomklevers). Nederlandse volksnamen voor de boomklever zijn o.a. plakmees, kleverke en plakspecht. Sitta, het eerst deel van de wetenschappelijke naam van de boomklever is afgeleid van het Griekse sittē en betekent spechtachtig.
De boomklever is een beschermde inheemse diersoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen zijn boomklevers beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de boomklever is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met één wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Boomklevers kruipen zowel omhoog als omlaag over een boomstam, dit in tegenstelling tot de boomkruiper die alleen omhoog kruipt.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten die de vogel zoekt door met de snavel in de boombast te hakken. De soort foerageert ook wel op de grond maar in mindere mate. In de winterperiode worden vaak voedertafels in de tuin bezocht. Als ze op de voedertafel verschijnen zijn ze dominant aanwezig en proberen andere vogels op een afstandje te houden. Behalve insecten worden vooral in de winter ook noten, vetbollen en zaden gegeten. De vogel breekt noten soms open door ze in een spleet te klemmen en er met de snavel op te hakken. In het najaar legt de boomklever een ruime wintervoorraad van zaden en noten aan.
In het voorjaar gedragen beide geslachten zich opvallend en het luidruchtige uitbundige joelen schalt dan door het bos.

 

Herkenning
De boomklever is ongeveer 14 cm groot; de spanwijdte van de vleugel is 16 tot 18 cm en het lichaamsgewicht loopt uiteen van 12 tot 18 gram.
Het opvallende, gedrongen lichaam, de grote kop en de kleur van het verenkleed zijn de belangrijkste kenmerken van de boomklever. De rug, staart en kop zijn blauwgrijs van kleur en de onderzijde is beige/roestbruin. De boomklever heeft een korte staart en een opvallende zwarte oogstreep. Hij heeft korte krachtige poten met lange tenen en forse kromme nagels waardoor de soort een goede grip heeft, waarmee hij moeiteloos schoksgewijs langs boomstammen en takken klautert zowel van beneden naar boven als van boven naar beneden. In tegenstelling tot de boomkruiper maakt hij geen gebruik van zijn staart bij het klauteren. De snavel is dun en spits.
In het voorjaar en tijdens de broedperiode is het mannetje extra opvallend van kleur.
De boomklever is een luidruchtige vogel met luide fluittonen, roepjes en trillers.

Voorkomen
Dankzij meer ouder en gevarieerder bos is de landelijke broedpopulatie is in het laatste kwart van de twintigste eeuw ruim verdubbeld. De opmars vanuit het zuiden is niet meer te stoppen. De boomklever profiteert van een meer natuurlijk bosbeheer, zoals dat de laatste decennia is toegepast. Daardoor is meer structuur in bossen ontstaan, iets wat boomklevers bijzonder waarderen. Oudere bomen, en dan vooral inheemse eikensoorten, leveren de boomklever volop voedsel. Bovendien zijn natuurlijke bossen rijk aan dode en afstervende bomen en holten van spechten.
Aantal broedparen in Nederland: 16.000-20.000 (in 1998-2000). Boomklevers die gesetteld zijn verblijven het gehele jaar in hun territorium. Eenmaal gevestigd, gedragen boomklevers zich bijzonder honkvast. Zij broeden vaak meermaals in hetzelfde nest.

Broeden en nestelen
Het zijn holenbroeders die erom bekend staan de opening van hun (te grote) broedholte gedeeltelijk dicht te metselen met een mengsel van speeksel en modder. De drang om te metselen is vaak zo sterk, dat ook wanneer het gat al de juiste grootte heeft er in de omgeving toch nog wat gemetseld wordt. Te kleine openingen worden groter gehakt.

 

Het slordige, losse nest is een mengsel van schilfers dennenschors en dode blaadjes, en wordt voornamelijk door het vrouwtje gemaakt.
Ze nestelen niet alleen in bossen maar ook in parken, op kerkhoven en oude tuinen in stedelijk gebied. Er wordt ook graag gebruik gemaakt van nestkasten en oude spechtennesten.
De broedtijd begint in april en gaat door tot eind mei en er is meestal een legsel soms twee. Het vrouwtje legt meestal 6 tot 9 eieren (wit met roodachtig-bruine spikkels) en zij broedt de eieren alleen uit. De broedtijd bedraagt 14-18 dagen. De jongen worden door beide ouders verzorgd en verlaten het nest na 23-25 dagen.

 

 

 

Buiten broedtijd
Uitgevlogen jonge Boomklevers kunnen enige omzwervingen maken over enkele tientallen kilometers. Daardoor verschijnen er in de nazomer en vroege herfst weleens exemplaren op locaties waar ze niet broeden, mits deze op niet te grote afstand van broedgebieden liggen. Doortrek van oostelijke of noordelijke vogels vindt vrijwel niet plaats.